Encore une fois…
Parijs naderde met rasse schreden. Je kon de Champs-Élysées al bijna ruiken! Het grote Voorbereiden voor de Paris Marathon was dan ook al voor tweederde achter de rug. Elke week een beetje langer, iedere keer een beetje verder. Vier keer per week trainen was normaal, anderhalf uur het minimum. Voor een rondje van twintig kilometer draaide ik m’n hand niet meer om. 11 april kwam dichterbij. ‘Paris, ici que je viens.’
Op 28 februari scheen er een flauw zonnetje en de ergste kou was al weer uit de lucht; een ideale dag om te lopen. Hank-Breda stond op de rol, dertig kilometer, al kronkelend via de polder van Oosterhout. Dat deze ideale dag het einde van mijn marathon betekende, wist ik toen nog niet. Ik begon gewoon. Zoals gewoonlijk iets te enthousiast, iets te koud. Het deed een beetje pijn aan m’n rechtse achillespees, maar daar kun je doorheen lopen. En zo geschiedde. Eigenlijk ging het allemaal prima, de hele dertig kilometer lang. Volgens planning kwam ik binnen drie uur aan in Breda, zonder al te veel pijn en gedoe.
De rekening kwam een dag later. Tijdens mijn eerste werkdag in het grote Rotterdam had ik wel een beetje last van mijn onderbenen en voeten, maar dat kwam vooral omdat ik de halve dag rond moest rennen op trein- en metrostations, enorme kantoorpanden en de aftandse Tarwewijk, in van die nette schoenen met spekgladde zolen die voor geen meter zitten. ’s Avonds wilde ik ze snel inwisselen voor hardloopschoenen om even vijf kilometer de afvalstoffen eruit te lopen. Na tien minuten voelde het al niet goed. Een irritante pijn rondom mijn linkse onderbeen, van de enkel aan de binnenkant, achterlangs omhoog naar de buitenkant van mijn knie. Na nog eens tien minuten was die pijn zo erg geworden dat ik de controle over mijn been begon te verliezen; soms zakte ik er gewoon doorheen. Dat is natuurlijk een duidelijk signaal; stoppen Mundus!
Zoiets kan natuurlijk gebeuren, dus een dagje rust genomen en woensdag nog een keer geprobeerd. Rustig begonnen op 10 km/h en zo naar de 11,5 km/h. Als het nou goed ging, kon ik meteen een intervaltraining van 1,5 uur doen, want ik zat strak in mijn schema: geen tijd te verliezen. Over drie weken stond dan wel pas de langste training van 35 kilometer gepland, maar stilstand is natuurlijk achteruitgang, en dus geen optie. Maar helaas; na 15 minuten was de pijn alweer zo erg dat het niet meer slim was om door te gaan. Dus na 25 minuten moest ik écht stoppen. Dat was geen fijn moment; stoppen op het moment dat stoppen geen optie is. Maar ja… wat is wijsheid hè?
Om een lang verhaal iets korter te maken ben ik vrijdags naar een sportmasseur geweest, in de hoop dat dat iets opleverde. Ze vreesde voor een beginnende ‘Shin Splints’, een enge term die ik ook al op Google was tegengekomen en maar snel had weggeklikt. Zaterdag ging ik weer op pad. Ditmaal voorzichtig. Met teleurstellend resultaat. Weer pijn. Die dag heb ik besloten om een dikke streep door de marathon te halen. Hoe jammer ook, ik wist inmiddels genoeg om te beseffen dat dat een onhaalbaar doel was geworden, en dat er een nieuw doel voor in de plaats was gekomen: zorgen dat ik van die kutblessure af kwam, wat waarschijnlijk minstens een half jaar ging duren. Drie dagen na dit wijze besluit kwam ik onder behandeling van de fysiotherapeut. De behandeling was er vooral op gericht om de ontsteking aan het beenvlies te stoppen. Lopen was uiteraard streng verboden.
Op 9 april reisden we met z’n viertjes af naar Parijs. De stad lonkte en de Thalys stond speciaal voor ons klaar op Rotterdam Centraal. Met 300 km/h raasden we naar de Franse hoofdstad. Dit was het weekend waar ik lang naar uit had gekeken, maar waar een maand eerder een ‘slight change of plans’ in was gekomen. De marathon zat er niet in, maar ja, hotel en trein waren al geboekt, dus waarom zouden we er dan niet met z’n viertjes een heel leuk weekend Parijs van maken? Het was een fantastisch en gezellig weekend. Heerlijk genieten met z’n vieren, alleen maar samen leuke dingen doen zonder allerlei reserves in te hoeven bouwen voor die 42 kilometer in het vooruitzicht. Natuurlijk ben ik zondagochtend vroeg het hotel uitgeslopen om naar de Champs-Élysées te gaan voor de start. Het moment waarop 40.000 lopers massaal wegliepen was erg indrukwekkend. Toen ik daar, met een camera balancerend op een krantenzuil, naar stond te kijken, was het echt definitief: geen marathon voor Mundus, dus. Zat er al die tijd daarvoor nog een klein duivels Mundusje op mijn schouder dat nog snel even mee wilde gaan lopen, nu was het echt voorbij. Dat luchtte ook wel op.
Wat was ik blij toen ik na anderhalve maand weer tien minuutjes mocht hardlopen! Begin mei mocht ik zelfs twee keer een half uur per week proberen. Dat ging allemaal zonder problemen. De ontsteking leek weg te zijn en de fysiotherapie zat erop; de tijd om te gaan herstellen en rustig opbouwen kon beginnen. ‘Rustig’ vind ik wel lastig. Sowieso omdat je van die hele springschenen geen drol voelt, behalve als je gaat hardlopen. Tenminste, ik heb er alleen die eerste week in maart last van gehad en verder niet meer. Nu ik weer begin met lopen doet er ook niets pijn maar ik weet dat ik voorzichtig moet zijn om ervoor te zorgen dat ik ook niets BLIJF voelen.
Rustig dus. En verstandig. Geen competenties van mij. Afgelopen maandag heb ik toch weer van Hank naar Raamsdonksveer gelopen. Wel rustig, maar verstandig? Nee. Daarom zoek ik dus hulp. Komende vrijdag ga ik naar de podotherapeut die (als het goed is) precies weet hoe fout mijn voeten zijn en wat voor loopschoenen en extra ondersteuning ik nodig heb. En daarna ga ik eens aankloppen bij een loopclubje, om elke week te gaan lopen met mensen die er wél verstand van hebben en nadenken over wat ze doen en hoe het moet. Da’s weer eens wat anders. En vast heel gezellig… En als ik dan voortaan verstandig een warming-up doe, netjes rek en strek, fijntjes een cooling-down doe en ook weer braaf de oefeningetjes niet oversla dan moet het allemaal weer helemaal goed komen. Toch? In elk geval ga ik er voorlopig van uit dat er volgend jaar wél een marathon in zit.
‘Paris, ici que je viens… encore une fois.’